Hoe wordt het eten dat we in de supermarkt kopen eigenlijk geproduceerd? Daar staan we niet altijd bij stil. Maar de productieketen is veelal mondiaal georganiseerd. Zelfs als een product uit Nederland lijkt te komen, komt de productie (deels) toch vaak uit het verre buitenland. Zo importeren we bijvoorbeeld soja uit Brazilië om vleeskuikens in Nederland mee te voeren. Terwijl hier ook voldoende proteïnerijke voeding beschikbaar is. Alleen groeien de kippen daarmee minder snel en dat is het probleem. Het moet namelijk snel. In megastallen. Zonder ruimte. En zo goedkoop mogelijk. Met alle gevolgen van dien.
Heen-en-weer
Veel van deze in Nederland geproduceerde kipproducten zijn voor consumenten buiten Europa, en dan voornamelijk voor China. We halen dus soja uit China, om de kippen in Nederland mee te voeren, waarna de kipproducten weer terug gaan naar China. De import van soja en de export van kippenvlees gaan via scheepvaart met enorme dieseluitstoot en bijbehorende klimaatimpact.
Rol consument
Daarmee rijst de vraag: moeten we echt zoveel produceren voor de export naar China? Daar schijnen ook gewoon kippen te leven namelijk! Oftewel: hoe kan het kleiner, diervriendelijker en regionaal? En welke rol spelen wij hierin als consument? Geld en efficiëntie zijn nog altijd leidend in ons huidige economische systeem. Dat lijkt de voornaamste reden dat er nauwelijks iets verandert. Betere beloning voor de boer betekent vaak een hogere prijs voor de consument. En wil die consument dat betalen? Vaak niet, helaas. Daarmee zijn 'wij' zelf ook onderdeel van het probleem.
Het kan ook anders
Een mogelijke oplossing? In plaats van deze grootschalige import- en export van grondstoffen en (vlees)producten kunnen we lokaal onze kippen gaan voeren met restproducten. Denk aan snijafval van groenteverwerkers en over-de-datum graanproducten van bakkersfabrieken. Of juist met peulvruchten die lokaal worden geproduceerd. Dit is wat bedrijven als Kipster (kipster.nl) en Johan Leenders (Oranjehoen.nl) nu al doen. Oerei (oerei.nl) voedt de legkippen bijvoorbeeld met insecten en legt aan de consument het belang van duurzame diervoeding uit. Insectenkweek ten behoeve van de pluimveesector, die voedselresten kunnen omzetten in eiwit, is dus ook een manier om lokaal eiwitrijk veevoer te produceren.
Kortere ketens
Verder kunnen de ketens sterk worden ingekort, door lokale producten in de regio te verkopen. Zo kopen klanten lokale producten bij een akkerbouwbedrijf in Zeewolde via een drive-through en betalen met een tikkie, zonder tussenkomst van een retailer. Initiatieven als Rechtstreex en Picnic (zonder fysieke winkel) zijn eveneens gebaseerd op dit principe (local-for-local). Korte ketens dus als basis voor ons nieuwe voedselsysteem! Met daarbij uiteraard aandacht voor duurzame productie en dierwelzijn. Geen megastallen meer, veel meer biologische- en natuurboeren en aandacht voor biodiversiteit, waarbij gezondheid en welzijn voor mens en dier voorop staat.
Ophokplicht
Daarnaast roept de coronacrisis ook vragen op over Nederland als een van de grootste exportlanden van landbouwproducten. Alhoewel de precieze oorsprong van het coronavirus nog niet met 100% zekerheid is vastgesteld, vinden dit type virussen hun oorsprong bij dieren. Dit soort zoönose virussen komen de laatste jaren regelmatig voor in verschillende delen van de wereld. We hebben al een reeks van dit soort virussen gehad, zoals Ebola, Lassakoorts, MERS, SARS, Q-koorts, maar ook de virussen MRSA en Influenza A hebben een dierlijke oorsprong.
Op het moment dat Vogelgriep of Q-koorts wordt geconstateerd, worden veeteeltbedrijven en kinderboerderijen een ophokplicht opgelegd. Nu wijzelf als mensen ook te maken hebben gehad met een “ophokplicht” in de vorm van lockdowns en quarantaineverplichting, geeft dit zeker aanleiding om eens serieus na te denken over een andere inrichting van ons voedselproductiesysteem. We ondervinden aan den lijve hoe snel dit soort virussen zich kan verspreiden, wat pleit voor een veel duurzamer, lokaal-georiënteerd productiesysteem voor voedsel.
Echte prijzen
De prijzen van een kippenei van eerdere genoemde Oerei of Kipster, of van de groenten van Rechtstreex, zijn niet per se veel hoger dan vergelijkbare producten in de supermarkt. Het grote verschil is dat deze prijzen een veel betere afspiegeling zijn van de werkelijke kostprijs van het product, waarbij ook alle indirecte kosten zijn meegenomen. Dit noemen we true pricing. True pricing betekent dat voor een product de economische, milieu- en sociale effecten in kaart worden gebracht en meegenomen worden in de prijs van een product. Bij het Kipsterei betalen we wat meer dan voor een gangbaar scharrelei, maar de klimaatimpact van dat ei is vele malen lager.
Stikstofcrisis
Het is bovendien een groot misverstand dat de huidige stikstofcrisis gaat om het reduceren van het aantal boeren. Het gaat vooral om minder vee per hectare. Extensieve veehouderij zou ook de weg vrij kunnen maken voor meer boeren, maar met veel minder vee per hectare. Het hele stikstofprobleem en de protesten zijn ook gevolg van zeer slechte communicatie. Een boodschap waar boeren geen perspectief wordt geboden. Dus minder vee en ook minder vliegen (lees: krimp van Schiphol) zou de boodschap moeten zijn.
Dat betekent: natuur-inclusief boeren en kavels opsplitsen over meerdere bedrijven. Het stikstofprobleem oplossen met alleen bedrijven verplaatsen of uitkopen is slechts symptoombestrijding. Het hele systeem moet om, dat wil zeggen: minder dierlijke producten op ons menu, (pluim-)veehouderij volgens circulaire, klimaatvriendelijke principes en stoppen met veevoer en dierlijke producten de hele wereld over slepen. Dat is nergens voor nodig. Het kan prima, zo niet beter, lokaal of regionaal georganiseerd worden.
Maatschappelijke kosten
Voor producten buiten de voedselketen is een ander economisch systeem net zo wenselijk. Ook hier geldt dat onze producten over de hele wereld worden geproduceerd en wij ook naar alle windstreken exporteren. Die overweging is vooral gebaseerd op loonkosten en beschikbaarheid van goedkope grondstoffen. Echter, de keerzijde is dat enorm veel transportbewegingen nodig zijn om aan de schijnbare behoefte te voldoen van de consument die alles zo goedkoop mogelijk wil hebben. Het probleem is dat de werkelijke kosten niet in de kostprijs worden meegerekend. De kostprijsberekening is gebaseerd op de input (arbeid, kapitaal, grondstoffen) en niet per se op de activiteiten die nodig zijn om een product te vervaardigen (actvity-based costing).
In tegenstelling tot de traditionele kostprijssystemen wordt met activity-based costing wel een causaal verband gelegd tussen de kostenveroorzakers en de indirecte kosten. Dat betekent dan dat we voor kleding die elders geproduceerd wordt, naast de grondstoffen, arbeid en transport, ook betalen voor de maatschappelijke kosten (voorkomen van kinderarbeid), compenseren voor gevaarlijke werkomstandigheden (chemisch reinigen en kleuren van textiel) en de milieu- en klimaatbelasting van de gekozen grondstoffen, kleurstoffen (watergebruik, chemicaliën) en transport (CO2, NOx, fijnstof). Als we deze laatste kosten ook meenemen, komen we ook hier tot de echte prijzen van een kledingstuk. En dan wordt het ineens een stuk aantrekkelijker om die kleding dichter bij huis te produceren! Een hieruit voortvloeiend economisch systeem zal veel meer ‘local-for-local’ zijn, waarbij zoveel mogelijk producten uit de maakindustrie in een gesloten, kortere keten worden geproduceerd. Dit leidt tot minder vervoersbewegingen, en dus ook minder klimaatbelasting.
Andere waarden
De voorbeelden van het grootkapitaal bij de grote veevoerbedrijven en winkelketens als Primark laten wat mij betreft de tekortkomingen van het huidige economische systeem zien. Andere waarden dan de zuiver financiële, zoals goed onderwijs, natuur en gezondheid blijken uiteindelijk vele malen belangrijker voor de economie dan de euro’s op de bank. Waarom worden onze onderwijzers en verpleegkundigen dan structureel ondergewaardeerd? En waarom willen we niet een paar centen meer betalen voor echt duurzame producten? Wat daarvoor nodig is, zijn eerlijke prijzen voor producten. En transparantie in productieketens over herkomst van grondstoffen en het productieproces.
Tot slot is ook de rol van de launching customer is zeer belangrijk. Als supermarkten, zoals bijvoorbeeld van Lidl met de Kipster producten, het voortouw nemen in duurzame inkoop, dan kan de rest van de waardeketen mee in het verduurzamingstraject zonder meteen winst en economische groei los te laten. Als bedrijven, overheden en consumenten bereid zijn om eerlijkere prijzen te betalen en strengere, duurzame eisen te stellen aan de producten die ze inkopen, ontstaat er voor de komende generaties een veel bestendiger sociaal-economisch-ecologisch systeem waarbij het welzijn van mens en dier centraal staat.
Naar de webpagina van Kenniscentrum Business Innovation.