Hebben we het Nederlandse hoger onderwijs als systeem goed ingericht? De manier waarop we in Nederland het hoger onderwijs ingericht hebben, is internationaal namelijk geen vanzelfsprekende. Er zijn landen die het onderscheid (formeel) niet kennen, landen die taken en rechten anders geregeld hebben, landen die opleidingen anders toedelen. Zo kunnen opleidingen in ons land verzorgd worden door hogescholen en in andere landen door universiteiten, zoals bijvoorbeeld in het paramedisch domein.
Evolutie en revolutie
Interessant is dat de discussie over de binariteit steeds over andere thema’s gaat. Als aan de orde gesteld werd dat ‘de binaire lijn tussen hogescholen en universiteiten moet worden opgeheven’, ging het steeds over andere issues. We hebben de afgelopen 30 jaar gesproken over wetgeving, titulatuur, accreditering, de masteropleidingen, de derde cyclus (promoveren), naamgeving van onze instituties, onderzoek, etc.
En terwijl de discussie vaak als inzet heeft stappen te zetten die je revolutionair zou kunnen noemen – 'we moeten af van de binaire scheidslijn' - hebben we spectaculaire stappen voorwaarts gezet, die je evenwel evolutionair van aard zou moeten noemen. Het hoger onderwijs van nu is niet meer dat van 40 jaar geleden. Kijk maar naar zaken als de gezamenlijke en deels geüniformiseerde wetgeving, onderzoek, accreditering, titulatuur, masteropleidingen, naamgeving. Je zou kunnen zeggen dat de evolutionaire weg voor een revolutionaire ontwikkeling heeft gezorgd. Wordt het dan niet eens tijd de laatste, revolutionaire stap te zetten: opheffen van de binariteit? Deze vraag wordt recent weer opvallend vaak gesteld.
Respect voor onderliggende variëteit
Mijn antwoord op die vraag is altijd een krachtig ‘nee’ geweest. De binariteit zoals we die in Nederland kennen wordt vaak eenzijdig gezien als een beperkend iets, met name vanuit het gezichtspunt van het hbo. Ik heb het onderscheid altijd gezien als een bescherming van een basale waarde: dat het hoger onderwijs gebaat is bij variëteit en bij uitstek een uitdrukking is van het feit dat het goed is dat er instellingen zijn die nadrukkelijk researchgeoriënteerd zijn en instellingen die nadrukkelijk professioneel georiënteerd zijn. Onder één voorwaarde uiteraard: dat ze dat dan ook zijn.
De criticasters van de binariteit, in hbo-kringen met name, zien de binariteit als een nadrukkelijke bescherming van bepaalde ‘rechten’ van universiteiten. Ik heb de binariteit altijd gezien als de beschermvrouwe van de eigenheid van universiteiten én hogescholen. Sterker: de binariteit, zich doorontwikkelend op een evolutionaire manier, heeft met name de hogescholen de kans geboden zich op een ‘beschermde’ manier door te ontwikkelen tot de zelfbewuste instellingen die ze nu zijn. Als het schuifje tussen de universiteiten en hogescholen te snel was weggetrokken, zouden het met name de hogescholen zijn geweest, die kwetsbaar zouden zijn. In sporttermen gesproken, zouden zij in een divisie terecht gekomen zijn waarin zij op voorhand kansloos zouden zijn geweest.
Voorbij de pubertijd
In die setting van een afgeschermde ontwikkeling, zijn de hogescholen de instituties geworden die ze nu zijn: betekenisvolle scholen, met het gezicht naar de samenleving toe, met een zich ontwikkelende onderzoeksfunctie, gedreven door de wens kwaliteit te leveren. Dat ging niet vanzelf en dat ging gepaard met groeistuipen en rebelse oprispingen, op overigens een ondergrond van permanente kwaliteit. Maar, voorbij zijn de jaren van de macht en de daarmee gepaard gaande strijd, na de heftige fusiejaren in de jaren ’80. Voorbij zijn de jaren ’90 / ’00 van een oriëntatie op waarden uit de private markt en het daarmee gepaard gaande neoliberalisme, fixatie op groei in plaats van op kwaliteit en het verkeerde soort ondernemerschap.
Maar om de stap te zetten naar de echte volwassenheid, ontbreken nog zaken. Cultureel waart de geest van het voortgezet onderwijs hier en daar nog rond in het hbo. De ruimte voor professionele vrijheid is nog te beperkt, hetgeen voortkomt uit een diepgewortelde aarzeling van de leiding die te geven én – misschien wel vooral – van de professional om die te claimen. Systemisch knelt inderdaad de binariteit, eigenlijk niet eens in zijn formele gedaante, maar wel in hoe we die nu met zijn allen hanteren.
In een tijd dat de masteropleiding bij meer en meer beroepen de norm gaat worden, leggen we die verantwoordelijkheid en taak te eenzijdig bij de universiteiten. In een tijd dat professionals niet meer zonder onderzoeksvaardigheden kunnen, schepen we de hogescholen af met een te beperkt volume aan onderzoek. En dwingen we hen de hand op te houden bij de universiteiten als het gaat om de begeleiding van promotietrajecten: lectoren mogen meedoen, maar zijn niet eindverantwoordelijk voor de promotie van hun eigen onderzoeksmedewerkers.
De midlife crisis van de Nederlandse universiteiten
Op datzelfde moment zijn de Nederlandse universiteiten wat zoekende. Universiteiten zijn niet alleen de oudste, nog bestaande instituties, mogelijk ook de meest vanzelfsprekende. Misschien heeft dat laatste er wel voor gezorgd dat er ongemak ingeslopen is. Waar hogescholen net wat meer autonomie van professionals in hun dna zou moeten hebben, hebben sommige universiteiten er misschien net wat teveel van: autonomie als politieke categorie en niet als uitdrukking van een professionele opdracht.
Er is stress gekropen in die eeuwenoude instituties door de grote aanvraagdruk in het verwerven van onderzoeksmiddelen, met als een van de gevolgen dat promovendi zwaar onder druk staan. De onderwijsfunctie staat onder druk in een systeemdynamiek waarbij ‘meer studenten’ het verdienmodel is, met als gevolg een ongeremde groei van Engelstalige opleidingen, uitpuilende collegezalen, een zekere mate van ‘professional drift’ en ook hier stress. Misschien dat universiteiten net wat te veel de wereld als speelveld zien en daardoor wat verankering in de meer directe omgeving missen. Signalen van werkdruk,een beweging als WOinActie, een Maagdenhuisbezetting completeren het beeld van een stelsel met de kenmerken van een midlife crisis.
De commissie Veerman
De jaren vóór 2010 kenden een vergelijkbare onrust, dat wil zeggen, destijds kwam de vraag nadrukkelijk op tafel of de universiteiten en hogescholen hun plek in het bestel gevonden hebben. Ook in die tijd werd met enige regelmaat de vraag gesteld of het stelsel nog wel toekomstbestendig was. Sterker, twijfel of dat zo was, was toen reden voor minister Plasterk om de commissie Veerman in te stellen.
Het antwoord van de commissie was genuanceerd. De commissie bepleitte geen revolutionaire stappen zoals ‘schaf de binariteit af’, maar riep wel op tot optimalisering van die binariteit ; modernisering eerder dan afschaffing. Vanuit het besef dat het onderscheid tussen professionele en research-universiteiten een zeer wezenlijk is, adviseerde de commissie meer speelruimte aan de hogescholen te geven om haar belangrijke, op professie en samenleving gerichte onderwijsrol te kunnen vervullen. Aan de universiteiten adviseerde zij iets meer comfort opdat zij zouden kunnen focussen op hun researchtaak en een kleinere, maar meer hoogwaardige onderwijstaak.
Het eerste kwam erop neer dat hogescholen meer ontplooiingsmogelijkheden dienden te hebben om een volwaardig, maar professioneel georiënteerd alternatief te zijn voor de universiteiten. En was dus een pleidooi voor meer ruimte om masteropleidingen te ontwikkelen, gelijkwaardige nomenclatuur, onderzoek, etc. Het tweede betekende de universiteiten het comfort te bieden waarmee ze zich zouden kunnen focussen op hun researchtaak en de daarvan afgeleide, kleinere onderwijstaak.
Simpel gezegd: zij moesten minder de druk voelen hijgerig achter studenten aan te gaan, net wat selectiever kunnen zijn, kleiner ook, zonder daar gestraft voor te worden. De commissie Veerman had als basale opdracht: lever meer kwaliteit! Als je je aangezet voelt tot kwantiteit, dan gaat dat niet lukken. Dan kom je niet tot afgewogen standpunten over ‘verengelsing’, buitenlandse studenten, onderwijs dat meer past bij het wezen van het zijn van een ‘research university’, etc.
Binaire spelregels anders definiëren
De analyse van de Commissie Veerman uit 2010 is blijvend actueel. En misschien moeten we het rapport er nog eens bij pakken, nu de discussie over binariteit intensiveert. Het vraagstuk is complex en de simpele oplossing bestaat niet. Complex eigenlijk niet eens in de conceptuele betekenis van het woord, maar veeleer in de implicaties die de oplossing met zich meebrengt. Het zal balanceren worden, want het gaat om stevige belangen.
Er is een perspectief in lijn met het rapport Veerman, maar dat vereist zowel van de kant van de universiteiten als ook van de hogescholen een doordenking hoe zij hun gepercipieerde kortetermijnbelang afwegen tegen het langetermijnbelang. En de bereidheid vanzelfsprekendheden ter discussie te stellen. Eén ding staat vast: we doen er goed aan nog eens te doordenken of we de binaire spelregels wat anders moeten definiëren. Niet overboord gooien, maar anders definiëren, in dienst van dat wezenlijke onderscheid tussen hogescholen en universiteiten.
Meer vwo’ers naar hbo?
Op het gevaar af ernstig te versimpelen, maar mogelijk kan de huidige binaire discussie teruggebracht worden tot de vraag: zijn we in staat meer vwo’ers te interesseren voor het hbo? Niet alleen om de druk van de universiteiten af te halen, ook omdat het hbo in zijn professionele oriëntatie voor veel vwo’ers een goed alternatief zou kunnen zijn. Voor de goede orde: historisch gezien was het hbo ooit voor veel vwo’ers een interessante route, maar de vwo’er heeft zich van het hbo afgekeerd.
Oorzaak: het hbo heeft een te weinig aantrekkelijke propositie en het wo voelt zich door de bekostiging aangezet te gaan voor de gunst van de vwo’er. Als we die trend weten te keren, slaan we wellicht drie vliegen in één klap: vwo’ers bieden we een keuze tussen twee volwaardige alternatieven, de hogescholen zullen een gevarieerder en dus rijker pedagogisch klimaat kunnen bieden en de universiteiten komen wellicht meer in de buurt van het ideaal van Veerman: de researchuniversiteit.
Op zoek naar een nieuw perspectief én pacificatie
De kracht van het rapport Veerman bestond daaruit dat er een evolutionair perspectief werd geschetst waarin op een hele positieve manier een plek werd ingeruimd voor zowel de universiteiten als de hogescholen. Daarmee werd de angel uit het binaire debat gehaald, een debat dat snel de neiging heeft een ‘zero-sum’ game te zijn. Wat de een erbij krijgt, moet de ander inleveren. Veerman plaatste beide onderwijsvormen naast elkaar, waarmee het rapport naast perspectief ook een pacificatie in hield.
Maar op onderdelen hebben we niet doorgepakt. Hogescholen komen er blijvend bekaaid van af waar het gaat om masteropleidingen, de derde cyclus en onderzoek. Universiteiten zitten midden in een bekostigingsdebat, waarbij de spanning klaarblijkelijk zo oploopt dat men onderling elkaars bordjes probeert leeg te eten: vooral de technische universiteiten versus de academische ziekenhuizen en versus de algemene universiteiten. Als dat gebeurt, mag je met recht van een crisis spreken, één waar niemand bij gebaat is, ook de hogescholen niet.
De puzzel moet opnieuw gelegd worden
Zo gaan we er dus niet komen. Iemand moet de puzzel opnieuw leggen. Iemand moet de pacificatie opnieuw invulling geven en daar krachtig leiding aan geven: verdere ontplooingsruimte voor hogescholen, comfort aan de bekostigingskant voor de universiteiten, dus linksom of rechtsom moet er een vorm van bekostiging komen die minder studentafhankelijk is. We lossen daarmee natuurlijk niet alles op, het zal aan de universiteiten en hogescholen zelf zijn kwaliteit te leveren.
Maar het helpt wel een volgende stap te zetten in de evolutie van de binariteit. Een spannende puzzel omdat deze direct belangen van hogescholen en universiteiten zal raken. Tenminste, als er geen extra geld bij komt… Trouwens, niet eens zo’n gekke gedachte dat dat wel gebeurt. Dat kan de druk op de onderzoekmiddelen wat doen afnemen en/of de ruimte bieden de onderwijstaak bij universiteiten minder studentafhankelijk te maken cq qua volume naar beneden te brengen. Je moet het dak repareren als de zon schijnt. En die schijnt nu nog volop! Terzijde: nog los van het feit dat er behoorlijk wat vraagstukken liggen waar we als land wel een onderzoeksimpuls kunnen gebruiken zoals onder andere: big data (en ethiek), energietransitie, democratie en maatschappelijke cohesie.
We hebben meer dan ooit vitale universiteiten en hogescholen nodig
De moderne samenleving heeft vitale hogescholen en universiteiten nodig. We leven in een tijd die zich kenmerkt door grote transities cq die transities aankondigt. Hoe je ook ideologisch aankijkt tegen de klimaatproblematiek, we zullen ooit af moeten van een op fossiele grondstoffen gebaseerde economie. We zouden wel eens aan de vooravond kunnen staan van iets met dezelfde omvang als die van de industriële revolutie tweede helft negentiende eeuw. Dat vraagt denkkracht, weerbare professionals, onderzoek, experimenten. Die zijn ook nodig om antwoorden te vinden voor de genoemde grote maatschappelijke vraagstukken.
We leven in een tijd van nepnieuws, democratische waarden die onder druk staan, een tijd van het zoeken naar nieuwe grondslagen in een superdiverse samenleving. Tolerantie, respect voor eigenheid en het vermogen met elkaar een respectvolle discussie te voeren (hetgeen iets anders is dan elkaar een mening toeschreeuwen) zijn zoek. In zo’n tijd hebben we instituties die waarden als geldigheid en betrouwbaarheid van beweringen hoog in het vaandel hebben staan, die leunen op waarden die vergelijkbaar zijn met die van onze rechtsstaat, zoals wederzijds respect, meer dan nodig.
Instituties die het in zich hebben om professionals af te leveren die niet terugschrikken voor de ambiguïteiten van de moderne tijd, maar die die onderzoeken, weerbaar tegemoet treden, bediscussiëren en hanteerbaar weten te maken. Instituties die een grote bijdrage kunnen leveren aan het ideaal van gelijke kansen, een ideaal dat ook weleens opgepoetst mag worden in deze moderne tijd.
Kortom: we hebben meer dan ooit vitale universiteiten en hogescholen nodig.
Over de auteur
Ron Bormans - Voorzitter College van Bestuur Hogeschool Rotterdam
Ron Bormans (1957, te Schinnen, Zuid-Limburg) mag zich verheugen in een lange periode van ontmoetingen in en met het hoger (beroeps)onderwijs. Tijdens zijn studies: Natuurkunde (propedeuse) in Eindhoven en Politicologie / Bestuurskunde in Nijmegen. Maar ook in zijn loopbaan. Hij werkte o.a. als plv. directeur HBO en directeur Studiefinanciering bij OCW. Daarnaast was hij consultant bij Capgemini. Op dit moment geeft hij leiding aan Hogeschool Rotterdam als bestuursvoorzitter, een functie die hij eerder bekleedde bij de HAN. Maar hij deed ook de HvA en Inholland aan en hield toezicht op onderwijsprogramma's als directeur NQA.
Elke twee weken is de nieuwe blog-post ook te volgen op Twitter via @ronbormans1.