Het speelde zich af in de dagen na het aannemen van een motie in de Kamer die de minister oproept in gesprek te gaan met hogescholen en universiteiten over afschaffing van het bsa.
Grappig, die media-dynamiek: de motie kwam in de krant met als boodschap ‘dat het bsa afgeschaft zou gaan worden’. Diezelfde avond bleken ouders van onze aanstaande studenten de krant goed te lezen. Een collega van mij die zich gespecialiseerd heeft in het geven van voorlichting aan ouders werd geconfronteerd met de vraag wat het precies betekent nu de hogeschool geen bsa meer heeft.
Wat weten we eigenlijk precies van de effecten en de werking van het bsa?
Dus dacht ik, laat ik gezaghebbende mensen eens vragen wat we nu precies weten over het bsa. En waarom hebben we het bsa eigenlijk ooit ingevoerd? Nou, dat heb ik geweten. Mensen als Dirk van Damme van de OECD, onze eigen lector Ellen Klatter en oud-onderwijsdirecteur Klaas Visser stuurden mij een imposante lijst van publicaties over het onderwerp. Onze data-analist Maaike Bajwa gaf me de recente gegevens. Ik zag mijn plannetje om daar op een zaterdagochtend een eenduidig betoog met een paar goed gekozen voetnoten van te maken, in rook op gaan. Het was te veel en het is pretentieus om op een zaterdagochtend zo’n wetenschappelijke synthese te kunnen maken. Daarmee voel ik me dus bevestigd in het feit dat het heel goed is om met een groep van wetenschappers de wetenschappelijke evidentie rondom het bsa nog eens op een rij te zetten.
Ik ben het materiaal gaan lezen ook omdat ik natuurlijk, net als iedereen, hier iets van vind. Mijn eerste conclusie: ik had gelijk en ook weer niet. Spiegelbeeldig: de genoemde motie baseert zich op onterechte of onvolledige aannames, maar ook weer niet.
De lat moet hoog liggen
Om maar eens basaal te beginnen, er is veel wetenschappelijke evidentie dat het helpt in het onderwijs om de lat hoog te leggen. Dat hoeft natuurlijk niet per se in de vorm van een bsa, maar in generieke zin is het onderwijs daar zeer mee gediend. Er zijn ook aanwijzingen dat dat bij uitstek geldt voor groepen studenten die voor het eerst hun entree in het hoger onderwijs maken c.q. afkomstig zijn uit milieus waar hoger onderwijs geen vanzelfsprekendheid is. De grootste fout die je kunt maken is verwachtingen temperen, de lat verlagen.
Er gaat ook veel fout rondom het bsa
Er is aan de andere kant ook veel evidentie dat het bsa geen effect heeft of zelfs negatieve effecten. Waar veel tegenstanders van het bsa op wijzen, dat het bsa slechts studenten rondpompt, is reëel. Als een student namelijk een bindend studieadvies krijgt, mag hij of zij niet doorstuderen aan dezelfde hogeschool of universiteit, maar kan zich het volgende studiejaar wel inschrijven voor dezelfde opleiding bij een andere hogeschool of universiteit.
Ook zijn er aanwijzingen dat het bsa een stress-verhogende factor is. Niet elke studie die ik gezien heb, bevestigt dat en niet altijd is helder of het niet eerder komt door een samenloop van factoren, zoals het leenstelsel, weinig perspectief op de arbeidsmarkt en de onmogelijke woningmarkt, maar de evidentie is er. Tenslotte, er zijn zeker ook aanwijzingen dat er fouten gemaakt worden in de toepassing van het bsa: het is voorgekomen dat er studenten zijn weggestuurd, die vervolgens bij een andere hogeschool of universiteit in dezelfde studie net zo succesvol waren als de andere studenten.
Wat was ook alweer de bedoeling?
Wat vooral nog eens goed besproken moet worden is waarom het bsa ooit ook alweer geïntroduceerd is. Verhelderend zijn de teksten die de wet flankeerde waarmee het bsa is geïntroduceerd. Die teksten plaatsen het bsa nadrukkelijk in de context van de functies van de propedeuse: oriënterend, selecterend en verwijzend. En daar zit wellicht een spiegel die de huidige praktijk wat smoezelig maakt. Er zijn aanwijzingen dat het bsa zich wat te veel is gaan nestelen in de hoek van de selectie en dat met name de relatie met het adequaat verwijzen wat dun geworden is. Daar moeten we het met elkaar over hebben: de herwaardering van de klassieke functies van de propedeuse: oriënteren, selecteren en verwijzen.
Alleen maar afschaffen werkt niet
Ik kan het natuurlijk parafraseren, maar ik kan in dit geval misschien beter een van mijn respondenten citeren. Die zegt het namelijk klip en klaar: “Toch maken de voorstanders van afschaffen in mijn ogen een paar denkfouten: als we nou maar geen bsa hebben dan verdwijnt de stress vanzelf (onzin: studieachterstand is ook heel stressvol). Als studenten nou maar in eigen tempo mogen studeren komt alles goed (onzin: dat mochten ze vroeger en dat leidde tot vrijblijvendheid, langzaam uitdovende studies en ontzettend veel verspilde tijd). Als we het bindend studieadvies nou maar vervangen door een dringend studieadvies (onzin: dat hebben we jarenlang gedaan voordat het bsa er was en het haalde niks uit, dat was een papieren exercitie)”. Dat laatste zien we terug in de cijfers van dit jaar. Heel veel studenten leggen het dringende advies – het bsa was dit jaar als gevolg van corona niet dwingend – naast zich neer en schuiven in het tweede jaar aan met vaak minder dan 30 ECTS. Met alle uitdagingen van dien.
Het bsa verdient inbedding in een doordacht pedagogisch-didactisch model
Misschien is dat wel hetgeen dat het meest naar voren komt als je de studies bekijkt die gaan over het bsa. En dat onderstreept tegelijkertijd de noodzaak van iets als een bsa én bekritiseert de bestaande praktijk: het bsa dient onderdeel te zijn van een goed ontworpen palet van geïntegreerde onderwijsmaatregelen. Is het dat niet, dan is het een selectie-instrument, dat een positief effect kan hebben, maar dat voor een deel ook niet meer is dan een stressvolle barrière. Maar het geldt ook andersom: onderzoek laat onomstotelijk zien dat een bsa van 60 punten – de meest vergaande variant – bijdraagt aan het studentsucces, van alle groepen die deelnemen aan het hoger onderwijs.
Maar, een hoge bsa-norm kan alléén volgen indien het onderwijsontwerp én de uitvoering ervan, van hoge kwaliteit zijn. Dit is de eerste stap waar we aan moeten werken (en daar zijn we al mee bezig). Zo kan de student hoge eisen stellen aan de onderwijskwaliteit en mogen wij als onderwijsinstantie hoge verwachtingen hebben van onze studenten. Het bsa is daarin het sluitstuk van dat ontwerp.
Het Rotterdamse proces
Nog niet zo lang geleden voerden we binnen de hogeschool (het College van Bestuur aan de ene kant, de Centrale Medezeggenschapsraad aan de andere kant) een pittig debat over zowel het kunnen verhogen van het bsa, als over de mogelijkheid het bsa variabel te maken, in lijn met het bovenstaande. We kwamen er niet goed uit. Ons debat raakte gepolitiseerd en kende wat verwijten over en weer. We hebben toen in Rotterdam de Nederlandse oplossing gekozen: Laten we een club van verstandige mensen vragen om intensief met allerlei mensen binnen de hogeschool te praten, hen vragen tegelijkertijd goed te kijken naar de wetenschappelijke evidentie en ons dan te adviseren wat ons te doen staat. Een belangrijk proces, niet alleen vanwege de uitkomst, maar ook om weg te komen uit het politieke debat en het te verplaatsen naar het inhoudelijk professionele; waarbij de wetenschappelijke evidentie ons niet voorschrijft wat te doen, maar ons wel helpt om te bepalen wat te doen.
De integrale aanpak
De kern van het advies praat niet geïsoleerd over het bsa. Denk niet dat je er bent door een norm te kiezen en die op te leggen. Een integraal ontwerp van onderwijs maakt het verschil. Het bsa kan daar een zeer positief onderdeel van zijn, maar dat hoeft niet. Dus wil Hogeschool Rotterdam de ruimte bieden om bij een bepaalde opleiding te werken zonder bsa én bij een andere met, zelfs tot het niveau van 60 punten. En hebben we laten zien dat dat werkt. Drie van onze opleidingen hebben die norm van 60 punten. Welke indicator je bij deze opleidingen ook neemt (van studenttevredenheid tot accreditering): het zijn succesvolle opleidingen.
We moeten minder willen vinden, meer willen weten (en we weten veel meer)
De minister gaat in gesprek met de instellingen. Zij heeft de motie met gretigheid omarmd. Het is bekend dat de minister graag afscheid wil nemen van het bsa. Zij plaatst het bsa nadrukkelijk in het rendementsdenken. De wetenschap laat zien dat dat een te eng frame is. Ik zou het niet slecht vinden als we een groep van deskundigen de opdracht zouden geven om, veel degelijker dan ik, met adequate verwijzing naar de onderliggende studies, eens op een rij te gaan zetten wat we nu eigenlijk weten. We moeten minder vinden en meer willen weten. By the way, dat leren we onze studenten ook.
Ik zou bereid zijn op voorhand te verklaren dat we dat advies tot uitgangspunt van ons beleid gaan maken.