Waarom hebben jullie deze integrale onderwijseenheid ontwikkeld?
“Vanaf het nieuwe studiejaar starten we met een nieuw curriculum. Daarin gaan we werken met grotere integrale onderwijseenheden, passend bij de principes uit de IGOvisie. Het idee is dat studenten altijd op het juiste moment, de juiste stof krijgen, die ze op dat moment voor hun praktijkopdracht nodig hebben. Hierdoor snappen ze beter waarom ze bepaalde kennis opdoen en wat ze ermee kunnen.
“We zagen dit studiejaar de kans om hier al ervaring mee op te doen, zodat we die kennis en ervaring mee kunnen nemen in de ontwikkeling van ons nieuwe onderwijs. We hebben daarom 6 vakken samengevoegd tot deze grotere onderwijseenheid; De toekomstbestendige stad.”
Wat is hier anders aan ten opzichte van wat jullie voorheen deden?
“Voorheen kregen studenten een praktijkopdracht, waar ze in groepjes aan werkten. Daarnaast boden we losse vakken aan met de kennis die zij nodig hebben om die opdracht uit te kunnen voeren. Maar die kennis kwam niet altijd op het juiste moment. Daarnaast was het maken van de link tussen de kennis en vaardigheden uit de vakken naar het toepassen in de praktijk lastig. Niet alle studenten maken deze koppeling. In deze module hebben we ervoor gezorgd dat deze kennis beter geïntegreerd en op elkaar afgestemd is.
“Daarnaast veranderde er ook wat voor de docenten. Elke projectgroep had nu een projectdocent die het grootste deel van de lessen gaf. Hierdoor gaf je als docent lessen die je voorheen niet gaf.”
Hoe hebben jullie het geven van onderwijs in een grote eenheid ervaren?
“We zijn heel positief omdat we merkten dat de stof echt beter blijft hangen en studenten het beter begrijpen. We zagen dit terug aan het niveau van de eindproducten wat echt van betere kwaliteit was. Daarnaast heb je als docent meer contacturen met de studenten, wat fijn is, omdat je een groot deel van de lessen aan jouw groep geeft. Het viel ons daarbij op dat hierdoor ook de studenten die er normaal tussenuit glippen beter bij bleven. “Maar het was ook intensief, zeker omdat we het voor het eerst deden. Er is veel tijd in gaan zitten, omdat er meer onderlinge afstemming nodig was dan voorheen. Alle vakken zijn immers geïntegreerd in 1 module.”
“Ik denk dat we de stof nog kennen, doordat we het direct moesten toepassen. Wanneer je het uit een theorieboek leert, ben je het binnen twee weken weer vergeten. Je haalt je vak en gaat weer door met de volgende.”
Wat hebben jullie hiervan geleerd?
“Heel veel. Zo kwamen we erachter dat we in het begin te lange dagen hadden ingepland. Voor zowel de docent als student. Daarin hebben we echt een goede balans moeten vinden. Daarnaast konden de studenten bij alle projectdocenten terecht voor vragen. Dat was wennen voor beide partijen. Tussentijds gingen ze namelijk zelfstandig aan de slag, waarbij wij ervoor zorgden dat er op vaste momenten een projectdocent aanwezig was voor vragen. Ook voelde het als een hele grote verantwoordelijkheid om de studenten te beoordelen. Je bepaalt immers of iemand een vak van 19 punten wel of niet haalt. Dit is iets dat we moeten optimaliseren. Bijvoorbeeld door de beslissing met z’n tweeën te nemen of meer elkaars stukken na te gaan kijken. Ook voor de student ligt er om die reden een grote druk op het vak. We denken daar nu met elkaar op door.”
Waar zijn jullie tegenaan gelopen?
“Een van de dingen is het meeliftgedrag van studenten. Hoe voorkom je dat ze achterover leunen, maar door de inzet van hun groepje het vak wel halen? We gaan daarom bij de ontwikkeling van nieuwe modules de individuele component zwaarder maken, zodat ze zelf goed moeten laten zien dat ze het zelf kunnen. Nu woog de groepsopdracht 60% mee en de individuele inzet 40%, waarbij het individuele cijfer onvoldoende mocht zijn. Hierdoor konden ze het vak halen met een mindere inzet, dat gaan we aanpassen. De individuele component moet straks met minimaal een 6 afgerond worden.
Wat nemen jullie mee bij de ontwikkeling van nieuwe modules?
“Tussentijds evalueren. Het was echt van meerwaarde om de student de gelegenheid te geven om aan te geven wat anders of beter kan. Zo kun je pijnpunten – die je makkelijk kunt oplossen zonder de basis te veranderen – aanpakken. Zo hebben we bijvoorbeeld de deadlines aangepakt en de dagen korter gemaakt. Studenten voelden zich hierdoor gehoord, waardoor ze beter gemotiveerd bleven.”
Welke tips heb je voor andere opleidingen?
“Zorg voor een hecht docententeam dat er met z’n allen voor gaat. Het vergt vooral in tijd en afstemming veel van het team om alles goed samen te voegen. Daarnaast vraagt het veel van jou als docent, omdat je je moet gaan verdiepen in nieuwe lesstof die je eerder niet gaf. Kijk daarbij wel goed naar wanneer dit kan en wanneer niet, zodat het niet ten koste gaat van de kwaliteit van je onderwijs. In het laatste geval kun je een vakdocent op dat gebied invliegen. Dat vereist dan wel een zorgvuldige planning, aangezien één docent dat specialisme geeft voor 10 klassen.”
Meer weten?
Wil je meer weten over de ervaringen bij Vastgoedkunde en waar ze nu staan? Neem dan gerust contact op met Freke Aalpoel of Roel Tubbing (jaarcoördinator)