Chris Kuiper zette zich als lector 15 jaar lang in om praktijkgericht onderzoek bij de hogeschool op de kaart te zetten. Deze zomer neemt hij afscheid na 24 jaar bij de hogeschool gewerkt te hebben. Hoe kijkt hij terug op deze periode?
Jij was in 2001 de eerste lector van
Hogeschool Rotterdam. Hoe is dat gegaan?
Kuiper: “Lectoren zijn de hoogleraren van het hbo en met
het invoeren van de bachelor-masterstructuur kwam ook het
doen van onderzoek in beeld. Jasper Tuytel, toenmalig CvB-
voorzitter van de hogeschool, was een groot voorstander van
het invoeren van lectoraten op het hbo. Onderzoek op het
hbo is veel meer praktijkgericht dan wetenschappelijk
onderzoek en daardoor directer toepasbaar. Tuytel vroeg mij om hem te helpen een lectoraat op te zetten voor de paramedische opleidingen, waar ik destijds directeur was. We kozen niet voor een lectoraat als een soort kopie van de wetenschappelijke lectoraten, maar met een meer Rotterdamse insteek, door verbinding met de stad Rotterdam centraal te stellen. Kort na mij gingen nog twee collega’s aan de slag met voorstellen voor een lectoraat.”
Hoe zag het lectoraat er in de beginperiode uit?
“We hadden natuurlijk helemaal geen ervaring: het was overleggen, onderzoeken en toetsen. We hebben de opzet voor het paramedisch lectoraat Arbeid en Gezondheid onder meer gebaseerd op een lectoraat bij Fontys in Eindhoven, waarbij ik betrokken ben geweest. We hebben een aantal criteria benoemd waar praktijkgericht onderzoek bij de hogeschool aan moest voldoen.
De criteria voor praktijkgericht onderzoek bij Hogeschool Rotterdam
|
Hogeschoolbreed zijn we als eerste aan de slag gegaan met het scholen van docenten. Zij hadden geen ervaring met onderzoek doen, laat staan met het overbrengen van deze vaardigheid op studenten. In mijn eigen lectoraat Arbeid en Gezondheid ben ik als eerste onderwijsmateriaal gaan ontwikkelen voor studenten. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een boek voor paramedici over hoe je als professional duurzame deelname van cliënten in het arbeidsproces kunt bevorderen. Het boek is inmiddels aan de derde druk toe. Daarnaast ontwikkelden we een minor Arbeid en Gezondheid, waarin studenten onderzoek doen op dit gebied. Die minor bestaat nog steeds.”
Hoe is de manier van denken over lectoraten in de tijd veranderd?
“Er is heel veel veranderd en ook weer niet. Bij het starten met lectoraten waren we van mening dat een lector niet uit het hbo zelf moest komen, maar uit de praktijk. Dat zagen we als dé manier om het onderwijs te verbinden met de buitenwereld. De eerste lectoren die we aantrokken moesten dan ook ervaring hebben in de praktijk. AnneLoes van Staa, Jacomine de Lange en Harald Miedema werden uiteindelijk de eerste lectoren. Daarnaast waren lectoraten heel kleinschalig; ze vielen toen nog direct onder het CvB. Pas toen er meer lectoren kwamen, clusterden die zich per thema en spraken we over ‘kenniskringen’.
Eén van die kenniskringen is uitgegroeid tot het huidige Kenniscentrum Zorginnovatie. De nadruk lag in de begintijd bij contacten leggen met de praktijk. In het curriculum van elke opleiding werden ‘Outside In, Inside Out’ afspraken opgenomen. Dat betekent dat de projecten waar studenten aan werken uit de Rotterdamse beroepspraktijk afkomstig moeten zijn. Met deze partners werd de samenwerking vastgelegd in convenanten. Ondertussen gebeurde er landelijk ook het nodige. Een algemeen model voor praktijkgericht onderzoek werd geïntroduceerd met een gelijke verdeling van de drie ‘poten’ van praktijkgericht onderzoek: Kennis, Onderwijs en Praktijk. Daarnaast richtten we een lectorenplatform op dat antwoord moest geven op de vraag ‘Wat is nu een lector?’. Langzamerhand kreeg de positie van lectoraten in het hbo steeds vastere vorm, resulterend in het oprichten van de Vereniging van Lectoren in december 2014.
In de beginperiode waren lectoren nog niet per se gepromoveerd. Het was een tijd van experimenteren en al doende leren. Ook de financiering was nog niet geregeld. Een lectoraat moest zichzelf ‘verdienen’ met subsidies die je voor vier jaar kreeg. Voor eenzelfde periode kon verlenging worden gevraagd. Inmiddels behoren lectoraten ook bij onze hogeschool tot het reguliere onderwijs. Ze zijn opgenomen in de begroting en worden bekostigd met reguliere inkomsten. Onderzoek hoeft zijn positie in het onderwijs niet meer zo te bevechten.
De ‘bedoeling’ van het lectoraat is echter nooit veranderd. Het gaat nog steeds om het toevoegen van kennis aan zowel het onderwijs als aan de praktijk. Het College met Ron Bormans ziet onderzoek als middel om het onderwijs via de praktijk te verrijken. De nadruk ligt weer meer op het verweven van onderzoek met onderwijs, net als toen ik begon met de minor. Elke student zou via een onderzoeksproject kennis moeten maken met de praktijk.”
Wat zie jij zelf als een goede richting waarin Kenniscentrum Zorginnovatie zich zou kunnen ontwikkelen?
“Het kenniscentrum is goed bezig. Binnen de hogeschool is het een zelfstandige eenheid geworden met eigen ondersteuning zoals medewerkers voor communicatie en hrm. Waar het kenniscentrum volgens mij nog meer uit zou kunnen halen is het delen van kennis, bijvoorbeeld het profiteren van resultaten die andere collega’s bereikt hebben of het samenwerken van verschillende onderzoekslijnen in één onderzoek. Dat delen is door de huidige grootte wat lastiger geworden, maar ik zou adviseren hier toch naar te blijven zoeken. Daarnaast zie ik een grote meerwaarde in leren op de werkplek en werkplekonderzoek”, vertelt hij. Een docent die start met onderzoek doen, doet dat dan direct vanuit een werkplek in de praktijk. Daar ontmoet hij ook zijn studenten, die dan ook meteen weer praktijkervaring opdoen. En je bent verlost van het ruimteprobleem op de hogeschool”, grapt de oud-lector.
Waarom ga je weg bij de hogeschool?
“Zo’n zeven jaar geleden ben ik weer in de praktijk gaan werken, bij Jeugdzorgorganisatie Horizon, waar ik behandel- en onderwijsprogramma’s ontwikkel voor jeugdzorg, pleegzorg en het speciaal onderwijs. Ik was een aantal projecten gestart die ik graag wilde afronden en heb een aantal promovendi begeleid. Sindsdien heb ik langzaamaan afgebouwd en nu is het een natuurlijk moment om te gaan. Ik vond dat zowel ikzelf als de organisatie toe waren aan iets nieuws. Via projecten blijf ik nog wel met de hogeschool verbonden. Ik ben inmiddels een stukje van het meubilair van de hogeschool geworden. Ik sta alleen niet meer in het gebouw.”
Hoe kijk je naar de hogeschool nu je er zelf niet meer werkt?
“Ik merk dat het vanuit de praktijk best ingewikkeld is om binding met de hogeschool te houden. De dialoog komt niet altijd makkelijk tot stand. Ik zou graag zien dat projecten vanuit de hogeschool meer in co-constructie met de praktijk tot stand zouden komen. Op dit moment bepaalt vooral het kenniscentrum de onderzoeksagenda, terwijl de praktijk misschien wat anders nodig heeft. Ook op de momenten waarop in de praktijk iets nodig is, kan het ingewikkeld zijn om af te stemmen met het curriculum van opleidingen. ”
Wat had je graag anders gezien bij de hogeschool?
“In een samenwerking tussen de het medische en het agogische domein liggen naar mijn oordeel nog vele kansen. De verbinding tussen lichaam en geest bestaat en het zou zo interessant zijn om dit nader te onderzoeken. Zowel in het onderwijs als in het onderzoek is deze vanzelfsprekende verbinding nog niet van de grond gekomen. Dat vind ik jammer.
Wat me ook opvalt is dat er weinig expliciete aandacht is voor het thema ‘diversiteit’ uit het oorspronkelijke lectoraatontwerp.”
Wat ga je missen van de hogeschool en wat niet?
“Hogeschool Rotterdam is voor mij een veilige omgeving geweest waarbinnen ik me enorm heb kunnen ontwikkelen. Ik zal de contacten missen die ik hier heb. Vanuit mijn lectoraat bij Hogeschool Leiden ben ik nog steeds betrokken bij gezamenlijke projecten van de hogeschool. Waar ik wel blij mee ben is dat ik nu niet meer verantwoordelijk ben voor de gang van zaken op de hogeschool. Mijn werk bij de hogeschool heeft ertoe geleid dat de onderwerpen autonomie en participatie een plek hebben gekregen in één van de vier onderzoekslijnen van Kenniscentrum Zorginnovatie. Het lectoraat Arbeid en Gezondheid is daarin opgegaan. Het onderzoek op het gebied van participatie van mensen met een beperking heeft beslag gekregen in het lectoraat van Mieke Cardol. Mijn werk is daarmee ruimschoots geborgd in de organisatie.”