Wat bracht mij nou in lichte verwarring toen ik, geboren in de Gelderse Achterhoek als oudste zoon van een sober levend katholiek gezin van acht kinderen en inmiddels ruim vier decennia woonachtig te Amsterdam, op m’n 65ste verjaardag van mijn zussen en broers de vraag kreeg voorgelegd: “ie komp noo toch wà trug hè?” Met pensioen immers. Bijna allemaal wonen zij nog in die streek, en ze hadden daar kinderen gekregen van wie er een stevig aantal het meer of minder ver aan de andere kant van de IJssel had gezocht, en gevonden. Geroepen door Hem daarboven, en pre-puberaal, was ik zelf in 1958 naar een seminarie elders in het land gegaan; het jaar ervoor was ik redelijk goed bijgeschoold door het hoofd van de lagere school in het rede- en taalkundig ontleden, want dat heb je nodig voor die dode talen Grieks en Latijn. “Schoolgeschiktheid” zou dat later heten