Met dit onderzoek richtte het team zich op de pedagogische cultuur en pedagogische houding in het beroepsonderwijs, waarbij de volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd:
- Wat is volgens docenten de taak waarvoor ze staan en hoe kan gezien de schoolpopulatie die taak het beste ten uitvoer worden gebracht?
- Wat zijn volgens docenten pedagogische momenten (‘kritische situaties’) en wat staat een leraar dan te doen?
- Wat zijn de pedagogische kenmerken van een goede leraar volgens studenten, docenten en het management van het betreffende team?
Bij ‘de taak’ (vraag 1) van docenten zoomden we in op de pedagogisch-didactische taak . Hierbij waren de volgende punten van belang:
- Hoe nemen de docenten hun studenten waar, met name wat betreft hun leervermogen?
- Wat streven ze met hun onderwijs na, wat zijn hun oogmerken?
- Wat willen ze in hun onderwijs aan bod laten komen?
- En hoe willen ze dat doen?
Bij ‘pedagogisch momenten’ (vraag 2) gaat het niet om willekeurig elk moment binnen de pedagogisch-didactische situatie; het gaat om momenten die weerstand oproepen bij studenten en bij de leraar. Momenten waar niet direct een oplossing voor kan worden gevonden.
Het onderzoek richtte zich op het impliciete weten van de leraar, ook wel ‘het stille weten genoemd’. Het is dit weten dat de kern uitmaakt van de pedagogische professie: de kern van het pedagogisch ethos. We zouden hier ook over tact kunnen spreken.
Het onderzoek- en begeleidingstraject bestond uit zes bijeenkomsten. Het ROC kon voor de samenstelling van de groep zelf haar criteria opstellen, zoals op teamniveau, leeftijd, ervaring, doelgroep, et ecetera.