Stichting Fibula benoemt hierin de vier kernfuncties van elk NPZ: coördineren, informeren, signaleren en faciliteren. Hiermee beoogt de stichting aan de ene kant de gewenste harmonisatie van de netwerken te realiseren in het belang van de herkenbaarheid, een goede belangenbehartiging en de kwaliteitseisen die mogelijk in de toekomst aan netwerken worden gesteld. Aan de andere kant onderschrijft stichting Fibula de ‘coleur locale’, zodat netwerken ook een passend programma kunnen ontwikkelen waar in hun regio behoefte aan is (Fibula, 2014). Dit beleid sluit hiermee geheel aan bij de inperking van de functies van de NPZ en de gewenste eenduidigheid in de (bestuurlijke) organisatiestructuur, zoals geadviseerd door BMC (2010) als ook bij de ‘additionele gebiedsgerichte voorzieningen’ waar Obelon (2011) over spreekt. Gebaseerd op het NPPZ is het overkoepelende uitgangspunt dat patiënten in de toekomst kunnen kiezen welke zorg zij willen in de laatste fase van hun leven, dat deze overal in Nederland voorhanden is en er sprake is van continuïteit van (palliatieve) zorg.
Voor stichting Fibula is het een jaar na uitgave van deze ‘Handreiking minimale eisen netwerken palliatieve zorg’ wenselijk om een eerste indruk te krijgen in hoe de vier kerntaken van de NPZ in het veld worden geborgd en hoe de netwerken invulling geven aan regionaal maatwerk in verhouding tot het hiervoor genoemde uitgangspunt van het NPPZ. Daarnaast om te inventariseren welke ondersteunende rol Fibula hierin kan innemen, ook richting verdere implementatie.