In this video our lecturer Birgitte van Steen will teach you some basic Dutch sentences and words that you can use on a day to day basis. The course is taught on Elementary level and it will start with simple phrases. Slowly but surely you will become more acquainted with the Dutch vocabulary, the grammar and the pronunciation.
Which answer suits best with the question?
Q1. Hoe heet jij?
a. Ik woon in Vancouver.
b. Mijn naam is George.
c. Ik ben een student.
Q2. Waar woon jij?
a. Ik woon in Ierland.
b. Ik studeer bij Trinity College.
c. Ik heet Catherine.
Q3. Wat doe jij?
a. Ik ben Mark.
b. Ik woon in Jakarta.
c. Ik ben een student.
Q1. Hoe heet jij?
a. Ik woon in Vancouver.
b. Mijn naam is George.
c. Ik ben een student.
Q2. Waar woon jij?
a. Ik woon in Ierland.
b. Ik studeer bij Trinity College.
c. Ik heet Catherine.
Q3. Wat doe jij?
a. Ik ben Mark.
b. Ik woon in Jakarta.
c. Ik ben een student.