Algemene informatie flexibele deeltijdopleiding Cluster Talen
De meeste studenten van de deeltijdopleiding hebben al een eerdere opleiding afgerond en hebben naast hun studie een baan en/of een gezin. Bij deze doelgroep past onderwijs dat flexibel is en recht doet aan de kennis en ervaring die al is opgedaan. Met de flexibilisering van het onderwijs zorgen we ervoor dat de student de opleiding kan afstemmen op de onderwijsbehoefte door onder meer een concentrisch opgebouwd curriculum en blended learning.
Concentrische opbouw
Het generieke curriculum is concentrisch opgebouwd en bestaat uit de fases oriëntatie, verdieping, visie en de afstudeerfase waarin de student zich zowel in het vak als het beroep bekwaamt. Afhankelijk van eerder verworven kennis en ervaring kan de student op verschillende niveaus instappen of aan meerdere niveaus tegelijkertijd werken. Ook biedt blended learning de mogelijkheid om de manier van studeren aan te passen aan de leervoorkeur en -mogelijkheden van de student door meer of minder voor tijd- en plaatsonafhankelijk onderwijs te kiezen. Dit betekent dat leren op de werkplek, leren op de HR en leren in zelfstudie (of combinaties hiervan) manieren zijn waarop de student de opleiding kan vormgeven, in alle gevallen ondersteund door een online leeromgeving (Brightspace). We benadrukken wel dat enkel leren in zelfstudie niet mogelijk is. Voor sommige leerlijnen of studieonderdelen wordt van de student verwacht dat hij op de opleiding aanwezig is.
Leeruitkomsten
Binnen de flexibele deeltijd wordt gewerkt met leeruitkomsten (‘LUKSen’). “Leeruitkomsten zijn uitspraken over wat het individu kent, begrijpt en kan doen na de voltooiing van een leerproces” (Van Berkel, Bax, Joosten-ten Brinke, 2017, p. 98). Elke leeruitkomst wordt geconcretiseerd in een aantal succescriteria die student en docent inzicht geven in de betekenis van de leeruitkomsten. Op basis van de leeruitkomsten stellen we de ontwikkelingen en/of vorderingen van de student vast. Het gaat hierbij om uitkomsten en
niet om het leren zelf of de duur van het leren (Van Bekkum & Kohlen, 2020).
Werkplekleren binnen de flexibele deeltijd
Het werkplekleren is opgebouwd vanuit de drie bekwaamheidseisen van de leraar (Onderwijscoöperatie, 2014):
“Een bekwame leraar is een leraar die heeft aangetoond dat hij met zijn vakinhoudelijke, vakdidactische en pedagogische kennis en kunde zijn werk als leraar en als deelnemer aan de professionele onderwijsgemeenschap die hij samen met zijn collega’s vormt, kan verrichten op een professioneel doelmatige en verantwoorde wijze” (Onderwijscoöperatie, 2014, p.14).
De bekwaamheidseisen beschrijven wat leraren minimaal moeten weten en kunnen. Elke lerarenopleiding in Nederland leidt op tot deze wettelijk vastgelegde bekwaamheidseisen van een leraar: de vakinhoudelijke, pedagogische en didactische. Deze worden uitgewerkt in landelijke leeruitkomstgebieden: pedagogisch handelen, (vak)didactisch handelen, (vak)inhoudelijke expertise, onderzoekend handelen en professionele identiteit (10voordeleraar, 2023). Binnen Hogeschool Rotterdam zijn de landelijke leeruitkomstgebieden uitgewerkt in vier categorieën leeruitkomsten: Pedagogisch handelen; Vakdidactisch/didactisch handelen, Professionele omgeving en Professionele identiteit (zie hoofdstuk 2). Tijdens het werkplekleren werk je toe naar het afronden van deze leeruitkomsten. Daarmee werk je automatisch ook aan de landelijke leeruitkomstgebieden en
bekwaamheidseisen.
De leerlijnen binnen stage zijn concentrisch opgebouwd; dat wil zeggen dat de opeenvolgende fases voortbouwen op de onderliggende fases. De fases starten bij oriëntatie en gaan via verdieping en visie richting het afstuderen. Het startniveau van de student is afhankelijk van eerder opgedane ervaring en kennis.
Studenten lopen in principe stage in de fase waarin gestudeerd wordt. Een student die in de oriëntatiefase studeert, zal dus ook de stage op oriëntatieniveau afronden. Om de stage van een bepaalde fase af te ronden moeten de leeruitkomsten van deze fase aangetoond worden. Hierbij kan het voorkomen dat een student op een bepaald gebied verder is in zijn/haar/hen ontwikkeling dan de fase waarin gestudeerd wordt. In zo’n geval kan de student gelijk het bovenliggende niveau aantonen. Zo kan bijvoorbeeld zijn dat een student die in de oriënterende fase stageloopt, (één van) de leeruitkomsten al op het niveau verdiepen kan aantonen (bijvoorbeeld door eerder verworven competenties). Hiervoor hoeft de student dan niet eerst het oriënterende niveau aan te tonen. De student
maakt hier tijdig afspraken over met de instituutsopleider en werkplekbegeleider. De afstudeerfase moet in zijn geheel afgetoetst worden.
Inhoud stage per fase
Zoals beschreven kunnen studenten op meerdere niveaus tegelijk aan de leeruitkomsten werken, wat de stage flexibel maakt. De student krijgt punten toegekend per fase dat volledig is aangetoond. Omdat de student leeruitkomsten aantoont die niet gebonden zijn aan leerweg of duur van het leren, worden er geen eisen gesteld aan de duur van de stage. Wel gaan we ervan uit dat er in alle gevallen een bepaalde leerperiode mee
gemoeid is om de leeruitkomsten te kunnen aantonen. Een richtlijn hiervoor is opgenomen in de stagehandleiding. Studenten bepalen in overleg met hun stageschool op welke dagen er stage gelopen zal worden.
In de tabel wordt de inhoud van de stage per leerlijn en fase kort samengevat.
Rollen van begeleiders: WPB, IO, SO, SLC
Werkplekbegeleider (WPB)
De WPB is de begeleider vanuit de stageschool, en begeleidt de student in en om de klas. De WPB is (afhankelijk van het stageniveau in meer of mindere mate) aanwezig in de lessen die de student geeft en geeft de student feedback, feed up en feedforward. Ook bespreekt de WPB de voortgang van de stage en ontwikkelpunten met de student. De WPB/SO en IO hebben contact bij de start van de stage, bij het lesbezoek en tussentijds
indien gewenst.
Instituutsopleider (IO)
De IO begeleidt begeleidt de student bij het samenstellen en schrijven van het portfolio en beoordeelt het portfolio (en CGI indien van toepassing). Ook legt de IO een lesbezoek af. Het streven is dat elke student eenmaal per stageniveau bezocht wordt. De IO is ook het aanspreekpunt voor de WPB als er zorgen zijn rond de voortgang van de stage of als er andere zaken spelen.
Schoolopleider (SO)
Op de opleidingsscholen van de HR is ook een schoolopleider aanwezig. De SO is de contactpersoon tussen de stageschool en de opleiding. Ook begeleidt de SO stagiaires (naast de WPB), komt hij/zij op lesbezoek en organiseert hij/zij intervisie of andere bijeenkomsten.
Studieloopbaancoach (SLC)
De SLC is je het aanspreekpunt van de student wat betreft de studieloopbaan. Wat betreft het werkplekleren geeft de SLC algemene uitleg in de ingeroosterde stagelessen, in sommige gevallen geeft een andere docent van de HR deze uitleg.
Bij de start van de stage vullen de student, WPB/SO, IO en SLC samen het Ontwikkeldocument in. In dit document worden afspraken omtrent lessen geven, begeleiding en feedback, lesbezoeken, verwachtingen en taken tijdens het werkplekleren vastgelegd.
Ik ben WPB. Wat wordt er van mij verwacht?
De WPB is de voornaamste begeleider van de student tijdens de stage, en is ook de persoon die de student met regelmaat van feedback voorziet om hem/haar te ondersteunen in de ontwikkeling tot docent. Afhankelijk van het niveau waarop de student stage loopt, is de WPB aanwezig bij de lessen die de student (deels) overneemt. Gedurende de oriënterende fase zal de WPB vrijwel altijd aanwezig zijn bij de les, daarentegen zal de student tijdens de afstudeerstage veelal zelfstandig voor de klas staan, en op regelmatige basis bezocht worden. Als richtlijn voor de meer zelfstandige fase wordt één bezoek per twee weken aangehouden. In de afstudeerfase kan dit één keer
per maand zijn.
De belangrijkste taak van de WPB is de student regelmatig voorzien van feedback, feedup en feedforward zodat de student zicht krijgt op zijn/haar ontwikkeling en waar hij/zij staat ten opzichte van de leeruitkomsten van het stageniveau. De feedback kan op verschillende wijze gegeven worden, zowel mondeling als schriftelijk. Voor elk stageniveau zijn kijkwijzers beschikbaar die gebruikt kunnen worden om feedback te geven. Daarnaast
kunnen de kijkwijzers dienen als bewijs dat de student kan gebruiken voor het aantonen van de leeruitkomsten. Ook specifieke feedback op leervragen en ontwikkelpunten van de student zijn onderdeel van de feedback die de WPB geeft.
Tijdens de stage werkt de student aan een portfolio, waarin de leeruitkomsten van de stagefase worden aangetoond. De student schrijft een zelfbeoordeling, die wordt ondersteund door bewijzen. Een aantal bewijzen zijn verplicht, waaronder een evaluatie van de WPB over de ontwikkeling van de student op stage.
Gedurende de stageperiode wordt elke student in principe eenmaal bezocht door de IO. Dit is ook het moment waarop de WPB en IO met de student in gesprek gaan over zijn/haar ontwikkeling tot dan toe en de belangrijkste ontwikkelpunten die de student heeft. De inbreng van de WPB is hierbij van grote waarde, omdat deze de student het meest in actie ziet.
Beoordeling
De beoordeling van stage vindt plaats aan de hand van een portfolio en een criterium gericht interview (CGI). Het CGI is verplicht in de afstudeerfase; in de overige fases kan het op verzoek van de instituutsopleider (IO) plaatsvinden. In de fases oriënteren, verdiepen en visie wordt de beoordeling uitgevoerd door de IO als assessor. Bij de beoordeling van de afstudeerfase zijn altijd twee assessoren betrokken, waarvan één onafhankelijk is.
In het portfolio toon de student aan de hand van een zelfbeoordeling ondersteund met bewijzen de leeruitkomsten aan. De student is vrij om de vorm van de zelfbeoordeling te kiezen. Dit mag een schriftelijk verslag zijn, maar een videopresentatie of website behoren ook tot de mogelijkheden. De student moet een drietal verplichte bewijzen opnemen in de zelfbeoordeling en is vrij om de overige bewijzen te kiezen (zie voor meer informatie de
stagehandleiding).