Menu English

Effecten van een digitaal leermiddel bij het leren lezen

Publicatiedatum: 01 mei 2015

In het basisonderwijs wordt tegenwoordig veel gebruik gemaakt van leerlingsoftware. Bij het leren lezen kan leerlingsoftware veel voordelen bieden: leerlingen kunnen individueel en op hun eigen tempo en niveau oefenen met de auditief‐visuele koppeling die nodig is voor het leren lezen, en krijgen daarbij directe feedback. Ondanks de potentie van zulke software is het gebruik ervan in de onderwijspraktijk soms lastig, vanwege organisatorische of technische problemen op de school.

Toon:

Onderzoeksvragen

  1. Wat zijn de best practices voor het inzetten van leerlingsoftware als ondersteuning bij het aanvankelijk leren lezen?
  2. Wat is de toegevoegde waarde van leerlingsoftware wanneer deze in overeenstemming met de best practices wordt ingezet, wat betreft de leeruitkomsten op het gebied van technische leesvaardigheid en spelling?
  3. In welke mate verschillen deze effecten voor anderstalige leerlingen, leerlingen met een verschillend leerlinggewicht en leerlingen met een verschillend beginniveau?
  4. Wat is de relatie tussen de mate waarin de leerlingsoftware door leerlingen wordt gebruikt, en hun leeruitkomsten?
  5. Wat zijn de ervaringen van leerkrachten met het inzetten van de software volgens de best practices, en wat zijn hun wensen voor de toekomst ten aanzien van (het gebruik van) de software?

Om de eerste onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden zijn er focusgroepen georganiseerd met de leerkrachten van de consortiumscholen. In deze focusgroepen zijn – aan de hand van de vier aspecten van het Vier in Balans model: visie, deskundigheid, digitaal leermateriaal en infrastructuur (zie Kennisnet, 2011) – besproken wat tot dan toe de ervaringen van de leerkrachten waren met het gebruik van de leerlingsoftware. Op basis van deze focusgroepen zijn een set van best practices opgesteld voor het inzetten van de software in de lespraktijk.

Voor het beantwoorden van onderzoeksvraag 2, 3 en 4 is gebruikgemaakt van een quasi‐experimenteel design. De leeruitkomsten van leerlingen op scholen waar de leerlingsoftware bij de methode Veilig Leren Lezen werd gebruikt (softwaregroep) zijn vergeleken met die van leerlingen op scholen waar de methode zonder de leerlingsoftware werd gebruikt (controlegroep). Naast de consortiumscholen zijn extra scholen voor het onderzoek geworven, zodat zowel de softwaregroep als de controlegroep uit 20 scholen bestonden. Voor de controlegroep zijn scholen gezocht die qua gemiddeld leerlinggewicht, omvang en stedelijkheid elk zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn met een school uit de softwaregroep. 

Doelgroep

Het onderzoek richtte zich op leerlingen in de eerste helft van groep 3. Hier wordt begonnen met het formeel leren lezen en verwachten we een belangrijk voordeel van het oefenen met de software, vanwege de differentiatiemogelijkheden en adaptiviteit binnen de software (leerlingen kunnen nogal verschillen in de beginnende leesvaardigheid waarmee zij binnenkomen in groep 3) en vanwege de vele mogelijkheden voor het oefenen van de klank‐teken‐koppeling. Op de softwarescholen is de methode aangevuld met de leerlingsoftware, waarbij gebruik werd gemaakt van de best practices die zijn opgesteld op basis van de focusgroepen. Bij de controlescholen worden in plaats van de software andere aanvullende leesactiviteiten aangeboden (werken met Klikklakboekje en Speelleesset van Zwijsen, vrij lezen). Leerkrachten in beide condities zijn gevraagd steekproefsgewijs (enkele weken in de onderzoeksperiode) een logboek bij te houden waarin zij aangeven hoeveel tijd ze per dag hebben besteed aan verschillende aspecten van het leesonderwijs.